In Nederland is het voeren van een familiewapen vrij. Zolang er geen door de overheid geregistreerde familiewapens worden gebruikt of het wapen van een andere familie wordt gepikt, is er weinig loos. Bij de moderne opbouw van een wapen ‘horen’ een helm, helmteken en dekkleden. Deze opmaak wordt ook standaard gebruikt bij de landelijke Nederlandse wapenregisters. Maar horen schildhouders er ook niet gewoon bij?

Historische ontwikkeling

Toevoegingen bij het schild, ook wel de pronkstukken genoemd, waren vroeger niet vanzelfsprekend. Een helm, helmteken en dekkleden zijn afgeleid van de uitrusting van een middeleeuwse krijger. En het waren vooral de edelgeborenen die zich daarvan bij het toernooi bedienden. Het was een sport om het helmteken van de helm te slaan. Die pronkstukken tezamen werden vroeger ook wel de timbre genoemd. Vóór de splitsing van de Republiek uit het Habsburgse rijk was het gebruik van de timbre een traditie. Schildhouders, die al vanaf de dertiende eeuw in zegels voorkwamen, konden geleidelijk ook bij de timbre gaan behoren en erfelijk worden.

zegel Joh. van Axel, 1226 (Corpus Sigillorum Neerlandicorum, nr. 80), zegel Gherit Borghert, 1433 schepen van Dordrecht
(CBG coll Steenkamp Damstra)

Controle

In de Zuidelijke Nederlanden werd vóór en na de Opstand van 1568 door de heraldische autoriteiten in Brussel gecontroleerd op het gebruik van schildhouders.  Maar hoe verder van Brussel, hoe lastiger de controles. Na de scheuring van 1568 was er in de Noordelijke Nederlanden geen heraldische handhaving, terwijl bij de zuiderburen de gewoontes rondom de timbres juist verder geïnstitutionaliseerd raakten als tekens van stand en eer. Er verschenen in 1595 en 1616 edicten waarin onder andere het gebruik van de pronkstukken door de gewone man aan banden werd gelegd. De toepassing van schildhouders werd zelfs gezien als een recht van de hogere adel. Nieuw geadelden moesten maar wat generaties wachten tot ze schildhouders of helmkronen mochten voeren, de inkt van hun diploma was immers nauwelijks droog. Lage edelen die daar geen recht toe hadden, werden beboet. Zelfs als een lokale pastoor een paar schattige engeltjes als ornament bij zijn wapenschild had gevoegd, konden zij door een vervolgingsambtenaar tot gruis worden gemept. ‘Gewone mensen’ voerden geen schildhouders en lage adel ook niet.

Traditie?

Het taboe op schildhouders moet geleidelijk in de zestiende eeuw zijn toegenomen, want een eeuw daarvoor lieten zegelende burgers in de Lage Landen hun schild (soms nog met een merk) regelmatig vasthouden door een decoratieve maagd, een griffioen, draak of ander (fabel)dier. Meestal één. Onderzoekers gaan er vanuit dat met deze laatgotische figuren het zegelveld werd uitgevuld om een gemakkelijk lossende zegelafdruk te verkrijgen. Ze werden ook niet als een werkelijk erfelijk onderdeel gezien. Twee schildhouders vind je ook vaak in de emblematiek van het internationale drukkerscircuit van de late vijftiende en de zestiende eeuw. De drukkersfamilie Le Noir, voerde als zinspeling op haar naam twee zwarte personen als schildhouder. Het is niet zo vreemd dat men zo’n naam aannam, de omgang met zwarte inkt was de dagelijkse praktijk. De drukkers gebruikten zelfs helmen en helmtekens, maar dat werd niet als een overtreding gezien omdat het geen volwaardige heraldiek was. De schildjes in deze vignetten droegen namelijk merken opgebouwd uit een combinatie van letters. Die beeldtaal weerspiegelde geen adellijke pretenties.

heraldische drukkersemblemen, allen met merk

Vroegmodern Nederland

Ondanks de explosieve groei van de burgerheraldiek in de zeventiende eeuw bleef men er toch van overtuigd dat de heraldiek een uiting was van een maatschappelijke orde - één die zelf door god zo gewild was. Bepaalde dingen deed je wel en andere dingen weer niet. Het gebruik van de helm en het helmteken was echter zo ingeburgerd dat men het als iets algemeens beschouwde. Zo erkende Hugo de Groot (1583-1645) dat in eerdere tijdvakken de heraldiek in zijn geheel het terrein was van de welgeboren lieden, maar dat zij door gebruyck gemeen gemaeckt was. 

Opvattingen

Thomas de Rouck (1592-1660) uit Bergen op Zoom, beschreef de voorrechten die de vorstenhuizen van Engeland en Frankrijk hadden op het voeren van hun schildhouders, zoals engelen en draken. Hij signaleerde onregelmatigheden waarbij zulke supports door personen buiten de adel werden gebruikt en weet dat aan hoogmoed of onwetendheid van de kunstenaar. Schildhouders konden volgens hem alleen toekomen aan soevereine heren en de Ridderen Bannerets, de baanderheren, maar hij projecteerde dat vanuit buitenlandse literatuur van een zekere Guilliam op de Nederlandse situatie. Ook schreef hij uitdrukkelijk in zijn inleiding dat hij voor de opbouw en de kennis van zijn werk aanzienlijk gesteund heeft op het werk van Robert Glover uit Engeland. Hoewel Engeland en de Nederlanden een wat andere heraldiek hadden (en hebben), kan je er uit opmaken dat het hanteren van schildhouders nog tot ver in de zeventiende eeuw gezien werd als een voorrecht van de (middel)hoge adel en iets breder, de rijke burgers met een heerlijkheid. Wereldlijke macht die besliste over leven en dood.

Thomas de Rouck, De Nederlandtsche Herault, p. 222

 Zucht naar decoratie

Toen de decoratiezucht in de loop van de achttiende eeuw een hoge vlucht nam, werden schildhouders enerzijds toenemend een decoratief onderdeel van een wapen, maar ook erfelijker. Het fenomeen met de draken, leeuwen en griffioenen druppelde incidenteel zelfs door bij de hogere middenklasse. Het historisch inzicht in de heraldiek raakte op de achtergrond. Deze periode wordt dan ook de Vervaltijd genoemd. Dat is natuurlijk eerder een waardeoordeel dan een wetenschappelijke term. Toch bleven de schildhouders het jachtgebied van de elites. In de negentiende en twintigste eeuw begonnen ook nieuwere invloedrijke groepen er zich mee te tooien.

diverse niet-adellijke wapens in waterverf, coll. CBG

Wel, of toch maar niet?

Heraldicus C. Pama stipte in zijn vademecum wel het gebruik van de schildhouders aan, maar vertelde weinig tot niets over de vermeende historische privileges (lees: gewoonterecht) van de elites op dat vlak - een teken dat het ook toen geen uitgemaakte zaak was. Omdat dit nu eenmaal tot geschiedenis is geworden, is in de heraldiek een school ontstaan die zegt: het komt voor dus het mag.  Een andere school probeert de geest te vatten van de heraldiek in zijn ideale vorm en kijkt naar bronnen van voor plusminus 1600. Zij zegt: het komt voor, maar is het daarmee wel goede heraldiek?
Deze spanning tussen de liefde voor het ornament enerzijds en de historische reserve anderzijds, vind je terug bij heraldisch tekenaars en wapenregisters. Zo zou alleen de adel schildhouders mogen voeren, wat apert niet waar is. De kwestie dringt zich ook op in het debat over wie nu tot een elite zoals het Nederland's Patriciaat behoort, patriciabel is. Wat is überhaupt nog een elite? Bepaalt u dat, of ik? Er zijn adellijke familiewapens met en burgerwapens zonder, aldus senior-heraldicus Hans de Boo. Mocht iemand een paar fraaie schildhouders bij zijn gloednieuwe wapen willen voeren dan is dat dus mogelijk. We leven in een vrij land. Maar dat wil niet zeggen dat het geen geschiedenis heeft en geen internationale context of gevoelswaarde kent. Iemand die schildhouders gebruikt, maakt zich breed. Het is in die zin net als het gebruik van schoudervullingen; in de jaren tachtig was het algemeen mode, sterk ogend, maar terugkijkend kan het gevoel je bekruipen dat het wel bij je postuur moet passen. 

Links: 

Nederlands Genootschap voor Heraldiek
Nederlandse Genealogische Vereniging, afd. Heraldiek

Literatuur:

Hugo de Groot: Inleidinge tot de Hollandsche rechts-geleerdheid. boek I, deel 14 ('s-Gravenhage 1631), ofte tractaet van wapenen en politycken adel (Amsterdam 1645)
C. Pama: Prisma van heraldiek & genealogie, ruim 3000 begrippen van A tot Z verklaard (Utrecht 1990, heruitgave van de eerste druk 1969)
Luc Duerloo: Privileges uitbeelden : De Zuidnederlandse wapenkoningen en wapenkunde in de eeuw van de Verlichting (Brussel 1991)
J.A de Boo: Familiewapens : Kentekens van verwantschap ( 's-Gravenhage 2008)